Column uit de raad – Nieuw perspectief
Deze column is gepubliceerd in het Weekblad voor Ouder-Amstel van 7 april.
Het laatste jaar bezoek ik vaak stadjes in de provincie. Sinds de vernieuwing van het centrum van Ouderkerk weer op de rails is gezet, bekijk ik die stadjes en dorpen met nog meer interesse.
Wat opvalt, is dat nagenoeg alle plaatsen die ik bezocht, een autoluw, veel vaker nog autovrij, centrum hebben, zeker in het geval van -zoals Ouderkerk- een historisch centrum.
Opvallende overeenkomst telkens weer: een parkeerterrein aan de rand van het centrum, het centrum zelf wandel- en vaak ook fietsgebied.
Bevoorrading in zogenaamde timeslots. Daarnaast een gevarieerd aanbod van winkels en horeca. Supermarkten lagen over het algemeen, logischerwijs, aan de rand van het centrum, zodat je de boodschappen met de auto kan doen en ook lopend direct door naar het centrum kan.
Begrijpelijkerwijs hechten de ondernemers van Ouderkerk sterk aan het uitgangspunt dat men met de auto naar hun winkels moet kunnen komen. Maar de aantrekkelijkheid van een dorpskern ligt niet alleen aan het gemak waarmee bewoners met de auto boodschappen kunnen doen. Daarnaast is van groot belang dat het centrum gezelligheid uitstraalt, dat het een gebied is waar inwoners niet alleen graag willen komen voor hun boodschappen, maar ook omdat het een ontmoetingsplek is, een gebied waar je door de uitstraling graag bent. En dat daar de ondernemers dan van profiteren, omdat inwoners niet alleen voor hun boodschappen naar het centrum komen maar bij langs lopen toch de winkel ingaan, is mooi meegenomen.
Een heel ander argument om eens onbevooroordeeld naar autogebruik en parkeren te kijken bij de plannen voor het vernieuwde centrum, is dat het in ieders voordeel is als wij de auto eens wat meer laten staan, dat wij bij de inrichting van het centrum niet alleen de huidige situatie moeten bekijken maar ook oog moeten hebben voor de toekomst.
Oh ja, voor mensen die vanwege hun lichamelijke gesteldheid niet zonder auto kunnen, blijven er faciliteiten. Dat spreekt voor zich.
Pieter Veenboer